SCHOT VOOR DE BOEG

De ‘golf van talent’ deint in de sportjournalistiek, op heerlijke wijze

‘Een golf van talent’. Het was een zinnetje dat Willem Vissers, voetbalanalyticus van de Volkskrant, maandagavond tijdens het NSP-gala op nationaal sportcentrum Papendal meerdere keren uitsprak. Het was die golf die de wederopstanding van het Nederlands voetbalelftal had veroorzaakt, meende hij, met Frenkie de Jong als het symbool van de herrijzenis.

Marco Knippen, voorzitter NSP

Het rolt, breekt en stuwt weer op zo’n golf, als het grillige ritme van de topsport die niet alleen aan het voetbal is voorbehouden. Ofwel: een kwestie van eb en vloed, hoog- en laagconjunctuur, euforie en deceptie, opkomst en neergang – om de clichés maar even aan te halen.

Stroomt het figuurlijke water ook zo door het sportjournalistieke landschap? Eerlijk gezegd niet. Het deint, op heerlijke wijze – zo bewijzen Frank Heinen (sportjournalist), Michel Doodeman (sportjournalistiek talent) en Fabian van der Poll (sportscoop), de prijswinnaars van dit jaar die de opvolgers werden van voorgangers met juist weer hele andere kwaliteiten.

Als ‘buitenbeentje’ werd Michel Doodeman gepresenteerd, de belofte van VICE Sports. ‘De jury herkent in het werk van deze nog piepjonge (22 jaar) journalist een nieuwe tone of voice, een geheel eigen journalistiek geluid. Wie zijn teksten leest, kan niet anders dan zo nu en dan onbedaarlijk in de lach schieten. In een vak dat van de journalistieke gemeenplaatsen wemelt, weet hij schijnbaar moeiteloos om de clichéklippen heen te zeilen. Het levert altijd origineel werk op, dat soms tegen het cabareteske aan schuurt.’

Dat een talentstatus trouwens geen ballast hoeft te zijn, bewijst Fabian van der Poll. De sportredacteur van NRC werd in 2017 tot hoop van de toekomst bestempeld, een belofte die hij inloste, met een staaltje van ‘lang wroeten’. ‘Zijn verhaalreeks over Mauricio de la Vega, de kortstondige eigenaar van Roda JC, is een doorwrocht researchartikel waarvoor hij veel mensen heeft gesproken, een scoop met grote gevolgen – want de zogenaamde investeerder bleek niet alleen een fantast, hij trok zich ook terug, Roda in wanhoop achterlatend.’

De grootste lof van de avond was daarentegen voorbehouden aan, wellicht, de ‘frontman’ van de generaties die een vergrijzende sector van nieuw elan voorzien: Frank Heinen. ‘Een jonge man die op veel fronten en in veel media laat zien dat hij over een rijke fantasie beschikt en dat in zeer bloemrijke taal uitdraagt’, complimenteerde de jury Heinen, die als creatieve duizendpoot sportcolumns schrijft voor HP/De Tijd en verder verhalen, interviews, artikelen, columns, recensies  en (tv-)poëzie maakt voor Hard Gras, De Muur, de Volkskrant, Studio Voetbal, Vrij Nederland, VI Pro, Bahamontes, De Avondetappe, Soigneur, 8weekly, Het is koers, nrc.next, De Speld, Hard/Hoofd, De Optimist, Panache en Das Magazin.

 ‘Het is niet de perceptie die wij allemaal hebben bij een bepaalde sportgebeurtenis of persoon, maar een wonderlijke en vooral uitzonderlijke persoonlijke kijk op de dingen. Zó had ik het nog niet bekeken. Zijn columns zijn altijd verbazingwekkend, zetten je aan tot denken en doen je naar meer en andere percepties van hem verlangen. Wat ons betreft mag hij op zoveel mogelijk fronten en in zoveel mogelijk media uitblinken.’

MARCO KNIPPEN

Voorzitter NSP

 

PS.

Excelleren deed Frank Heinen overigens nog dezelfde avond, als de aangetrokken columnist die op onnavolgbare wijze voor de hieronder afgedrukte afsluiter tekende:

Frank Heinen: De basiself van sportjournalistieke types

Iedereen die wel eens iemand heeft geïnterviewd, kent het moment.

Vroeg of laat onderbreekt de geïnterviewde zichzelf midden in een exposé over zijn of haar eigenaardigheden en zegt: ‘Je kunt mij niet in een hokje stoppen.’

Of woorden van gelijke strekking.

Soms openen ze er zelfs het gesprek mee. Een soort disclaimer. De angst om in een hokje gestopt te worden, is even wijdverbreid als onbegrijpelijk. Het is heerlijk in een hokje. Warm en veilig.

Bovendien is mijn ervaring dat, als je maar wil, ieder mens in een hokje past. Ook sportjournalisten. Kwestie van persen.

Hierna volgt de soort basiself van sportjournalistieke types. Ieder van u zal ze herkennen, maar, heel gek, niemand zal er een op zichzelf vinden lijken.

1. De clubwatcher 
De clubwatcher zit de hele dag op post. Vanuit een speciaal hiervoor geprepareerd houten hokje dat hij met behulp van een keukentrap betreedt, watcht hij de club met een verrekijker. Naast zich heeft de clubwatcher een thermoskan koffie, en aan de wand van het hokje hangt een foto van Tatjana uit haar Flodder-tijd.

Ieder uur belt de clubwatcher het laatste nieuws door naar zijn redactie. Soms spot hij een nieuwe vogel op het trainingsveld, die hij opzoekt in zijn Albert Heijn-plaatjesalbum.

Tussen de middag strekt de clubwatcher de benen en eet hij zijn boterhammetjes op met andere clubwatchers.

Als de clubwatcher op verjaardagen wordt gevraagd wat hij voor werk doet, vertelt hij nooit helemaal de waarheid.

 2. De beller 
Meestal duikt de beller bellend naast je op. Hij zegt ‘We houden contact, ciao’, hangt op en brengt het gesprek vervolgens in recordtijd op Liverpool. Vervolgens wacht hij ongeduldig zijn moment af en zegt dan, uit het niets: ‘Ik app Jurgen wel even.’

Er is altijd wel iemand die op zo’n moment vraagt: ‘Welke Jürgen?’

Daarop heeft de beller gewacht. Nu kan het pronken met zijn tot de nok toe met Beroemde Sporters gevulde telefoon zijn aanvang nemen.

‘Jürgen Klopp natuurlijk!’ roept de beller. ‘Heb jij zijn nummer dan niet?’

Nog voor je de juiste combinatie van weerzin en geïmponeerdheid hebt kunnen vinden, gaat de telefoon van de beller weer.

‘Sorry,’ zegt-ie. ‘Deze moet ik even nemen.’

 3. De stilist 
De stilist heeft maar weinig nodig. Geef hem een sloot en een atleet, en het raadsel van de kunst der formulering doet de rest. Ieder wedstrijdverslag een prozagedicht, elk interview een verkenning van de peilloze diepten van de menselijke geest. Nooit of te nimmer verlaat de stilist het huis zonder zijn koffertje met komma’s en in onbruik geraakte bijvoeglijk naamwoorden.

Onder sporters is de stilist even populair als in vroeger tijden de portretschilder die bereid was tegen extra betaling de pukkel op de neus van de geportretteerde ongeschilderd te laten.

Soms raakt de stilist de weg kwijt in zijn zelf aangelegde woud van zinnen die tot in de hemel groeien. Dat is geen beletsel: dit noemt de stilist dan een ‘aardig experiment’.
 
4. Het medium 
Elk medium heeft er een nodig: een medium dat vertelt wat er gaat gebeuren. Erg handig, zo kan de rest van de redactie zich hier vast op voorbereiden. Het medium – ook wel: voorspeller, of analist – voorspelt voor 2020 een kampioenschap van Ajax, ruzie bij Jumbo-Visma en meerdere Olympische medailles voor Nederland. Welke kleur, dat durft zelfs het medium nog niet te voorspellen.

Op verzoek, en tegen geringe vergoeding, voorspelt het medium ook op avondjes in het land de ontwikkeling van de stikstofcrisis, de spanningen tussen Iran en de VS en de uitkomst van de talkshowoorlog. Tegen de tijd dat de door het medium voorspelde toekomst heden is geworden, en geen enkele voorspelling blijkt te zijn uitgekomen, is het medium alweer elders. Zo blijft hij ons altijd een stap voor. Voor zichzelf voorspelt het medium een lange, vruchtbare toekomst.
 
5. De graver 
Soms hoor je maandenlang niets van hem. Geen mens weet waar de graver uithangt. Het gerucht gaat dat hij met een krant met twee gaten in Bulgarije misstanden boven tafel aan het graven is. Maar het zou ook best Vietnam kunnen zijn.

Elk jaar, kort voor de nominaties van de belangrijkste journalistieke prijzen bekend worden, komt de graver boven water. Hij wandelt de redactie op, scheurt in de loop zijn plaksnor af en betreedt zonder kloppen het kantoortje van de hoofdredacteur, waar hij een stapeltje primeurs op het bureau laat kletteren. Bloedzakken bij topsnelwandelaars, matchfixing in biatlon, fraude, warme en koude balletjes in het driebanden, ongeoorloofde gemeentesteun, kunstgraskorrels, salafisme in de badmintonwereld, interview met beschoten kleiduif…

‘Kies maar,’ zegt de graver minzaam.

Nadat hij veelvuldig geprezen en gelauwerd is, duikt hij weer onder. Stiekem haalt iedereen opgelucht adem.
 
6. De journalist die overal is 
De journalist die overal is, is overal. Hij ‘doet’ het EK, de Tour, de Spelen, alle Grand Prix, de Fanny Blankers Koen Games, de Military van Boekelo en elke training van Badr én Rico. Niet zelden wordt hij op meerdere plekken tegelijk waargenomen. De journalist die overal is, kent ook overal mensen. Hij weet waar de bitterballen het knapperigst zijn en de broodjes het duurst belegd, maar laat zich hierop niet voorstaan. Altijd als ze hem vragen naar iets wat heeft plaatsgevonden, antwoordt de journalist die overal is: daar was ik bij. Dan volgt een anekdote waaruit onomstotelijk komt vast te staan dat hij er inderdaad bij was.

De journalist die overal is, publiceert eigenlijk nooit iets. Daarvoor heeft hij het veel te druk.

7. De liefhebber van de feiten 
De liefhebber van de feiten houdt zich het liefst bij de feiten. Zo dicht als maar mogelijk. Cijfers, tijden, afstanden, gewichten, data, toeschouwersaantallen. Iedere verdere invulling en interpretatie is overbodige frivoliteit, en a-journalistiek bovendien. Eigenlijk, vindt de liefhebber van de feiten, zou interpretatie van de feiten verboden moeten worden. Of toch op z’n minst: verbannen richting het kunstkatern.

Maar ja, dat is een opinie, en hij moet zich bij de feiten houden.
 
8. Het lid van de oude garde 
‘Je kwam nog gewoon bij ze op de kamer. Klop-klop, en dan lagen ze daar. Spuit in hun reet, maar daar vroeg je verder niet naar. Deed je niet. Je kende elkaar te goed. Je at samen, je reisde samen, je ging samen naar de---, nou ja, je ontspande samen. Het was een schitterende tijd, veel mooier dan nu. Waarom? Nou, vanwege alles. Commercie, wetenschap, geld, vrouwelijke collega’s. Was er allemaal niet. Heerlijke tijd. Geen gezeik. Nou ja, wat je wel had, soms, was zo’n zak, zo’n ouwe journalist die kwam zeuren dat vroeger alles beter was. Maar die zijn voor zover ik weet allemaal met pensioen.’
 
9. De mens achter de journalist 
Als de mens achter de journalist tijd over heeft – en dat heeft hij, volop – dan schrijft de mens achter de journalist over de mens achter de sporter. De mens achter de journalist beschrijft de inrichting van het huis van de sporter, de hobby’s, de familierituelen en de liefhebberijen. En wat blijkt, altijd: de mens achter de sporter lijkt enorm op de mens achter de journalist – en trouwens ook op de mens achter de lezer. Op een zeker moment doet de mens achter de journalist een stap naar voren, kiepert de journalist over de rand en gaat alleen als mens verder.

10. De tv-bekendheid 
De tv-bekendheid woont in een groot huis waar hij, in rode letters, ‘Bekend van TV’ op heeft laten schilderen. Je kunt hem ook herkennen aan zijn kolossale fourwheeldrive, met zijn gezicht op beide zijkanten geschilderd. Zodra de tv-bekendheid een stadion binnenkomt, wijken mensen die minder bekend zijn als vanzelf uiteen. Soms spreekt de tv-bekendheid met mensen die niet bekend zijn, maar nooit te lang, want misschien is het besmettelijk. In interviews met sporters geeft de tv-bekendheid zelf het antwoord op zijn eigen vragen, want dat werkt het makkelijkst.

In interviews zegt de tv-bekendheid altijd dat hij veel liever niet bekend zou zijn.

11. De columnist 
Niemand ziet de columnist ooit ergens. Behalve dan boven zijn eigen hoekje in de krant, met die bijdehante grijns. Zijn poten zijn gegarandeerd bluswatervrij, en in zijn telefoon staan alleen nummers van collega-columnisten. Als hij al eens op tv is geweest, is iedereen dat al lang vergeten. Voor voorspellingen is hij een beetje angstig, en in de mens achter de sporter is hij niet bijster geïnteresseerd. Feiten beschouwt hij als een gevaar voor zijn creativiteit, en voor graven en clubwatchen ontbreekt het hem aan doorzettingsvermogen.

Het enige wat hij goed kan, is, wandelend op de grens tussen ernst en ironie, het op afstand observeren en beschrijven van de mensen om hem heen.