Nieuws

Voetbalcultuur

Ik was vanmorgen wakker geworden met de Elfstedentocht, die precies 25 jaar geleden voor het laatst werd gereden. Je kon er ook niet omheen in de kranten, op tv en de sociale media. Herman van der Zandt had er speciaal een Mart Smeets-trui voor aangetrokken en we mochten ons lekker wentelen in weemoed.

Ik dacht gelijk terug aan de tocht van 1985, toen mijn stiefvader meedeed en mijn moeder hem die ochtend een rode muts op het hoofd had gezet, met de legendarische woorden: ‘Dan kunnen we je op de televisie goed herkennen.’ Zo naïef waren we toen nog, want er waren natuurlijk iets meer schaatsers op het ijs die met een rode muts door het beeld krabbelden.

Yoeri van den Busken

We hielden er allemaal van, omdat het zo puur was. Dat gold voor zowel de folkloristische ambiance als de wedstrijd. Ik ken voetbaljournalisten die later dolblij waren dat ze op een gegeven moment ook schaatsreportages gingen maken. Eindelijk verlost van het uitgekauwde voetbalwereldje waarin ze steeds wanhopiger zochten naar een oprecht verhaal, zonder alles eerst met voorlichters en zaakwaarnemers te moeten afkaarten.

De voetballerij is een jungle, wordt vaak gezegd. Met eigen wetten, gebruiken en omgangsvormen. Niet iedereen is daartegen bestand. Vaak komt dat pas uit nadat een voetballer gestopt is. Dan blijken sommigen jarenlang op eieren te hebben gelopen, om in dat machoreservaat maar te kunnen voldoen aan het traditionele beeld. Kijk maar eens goed naar al die intens treurige interviewtjes na wedstrijden. Ze praten hetzelfde, maar zeggen niks. Ze hebben dezelfde gebaartjes, op het veld en daarbuiten. Het zijn duizenden kopieermachientjes die erg veel geld verdienen en hun oorspronkelijkheid verliezen.

Die wereld zegt Davy Pröpper nu vaarwel. Uitgerekend op de dag van nostalgie en nuchterheid bracht PSV naar buiten dat de 30-jarige middenvelder per direct stopt. Meest opmerkelijke zin in het persbericht: ‘Ik voel me niet comfortabel in de voetbalcultuur.’ De financiële schade die het verscheuren van zijn nog doorlopende contract veroorzaakt, neemt hij voor eigen rekening.

Pröpper - toch 19 interlands - strooit niet met verwijten. Niets. Vorig jaar, in Engeland, belandde hij bij Brighton op de bank. Corona kwam erbij, hij miste zijn familie, keerde uiteindelijk terug naar Nederland, wilde het plezier terugvinden. Daar, in de huiskamer van De Herdgang, stond het spreekwoordelijke warme bad, zou je zeggen. Maar ook dat was deze keer niet genoeg. Hij is op een punt gekomen dat geld allang niet meer zaligmakend is. Hij wil simpelweg iets anders gaan doen met zijn leven. Iets zinvollers, waar hij gelukkig van wordt. Ik vind het een moedig besluit.

Mijn schrijverscarrière begon in het jaar van de dertiende Elfstedentocht (1985). Sindsdien heb ik honderden voetballers geïnterviewd. In het begin waren dat nog vaak de mannen van de gouden generatie – die hadden het hart op de tong. Inmiddels heb je maken met te veel geld, te veel gezwollen ego’s, te veel zogenaamde belangenbehartigers en te veel hysterische (sociale) media die alles uitvergroten. Iedere nieuwkomer wordt gemodelleerd naar het clichémannetje. Alleen de sterkste persoonlijkheden kiezen daarna hun eigen weg en vorm. Maar ik schat dat aantal op slechts vijf procent.

Als journalist ben je altijd op zoek naar bijzondere verhalen en mensen. Maar in het voetbal was het zelfs zover gekomen dat mensen met die bijzondere verhalen dichtklapten. Ik herinner me een interview met Erik Falkenburg voor VI. Belezen jongen, hield van Herman van Veen en Jacques Brel. Was een heel prettig en open gesprek van twee uur. Aan het eind van die week schrapte eerst zijn vader een deel van de teksten en vervolgens haalde Falkenburg er nog wat passages uit. Niet omdat hij verkeerd geciteerd was, maar omdat hij niet wilde overkomen als een ‘aparte jongen’. Kortom, liever een eenheidsworst. Want stel je voor dat…

Ik ken ook spelers die behoefte hadden aan een sportpsycholoog maar daar nooit over wilden praten uit angst voor ‘het meningencircuit’; voor de bekrompen stuurlui aan de wallenkant die kwetsbaarheid zien als een zwakte en niet als een kracht.

In dat licht gezien is het (helaas) ook logisch dat homoseksuele voetballers nooit uit de kast willen komen. Dat thema speelt al jaren, er zijn regenboogaanvoerdersbanden en pamfletten, maar een doorbraak komt er nooit echt. Oud-scheidsrechter John Blankenstein vertelde me ooit, toen ik een boek met hem maakte, hoe verstikkend het kon zijn in het voetbal. Regelmatig kwam hij bekende profvoetballers tegen in homobars. Zij schrokken zich wezenloos, hij stak vriendelijk een hand op.

John was volstrekt zichzelf en daar konden ze destijds bij de KNVB en de UEFA moeilijk mee omgaan.

Een citaat van hem dat me altijd is bijgebleven: ‘Veel voetballers stappen elke dag in een toneelstuk.’

Ik hoop dat Davy Pröpper snel blij wordt op een ander podium.    

YOERI VAN DEN BUSKEN