Nieuws

De meester die we over het hoofd zagen

Jan Mulder pakte de microfoon. Voordat hij aan zijn speech begon, liet hij zijn blik door de kantine van DWS glijden. Links van hem aan een tafeltje bij het raam zaten Jan Jongbloed en Rinus Israel. Rechts een stuk of drie mediavertegenwoordigers, de uitgever en schrijver Bert Nederlof.

In het midden zag Mulder wat familieleden en vrienden van de man die op dit gedateerde sportpark in Amsterdam centraal stond. Langs de bar liepen Marokkaanse jeugdspelers met grote tassen naar de uitgang. Ze keken even naar de meneer met het grijze haar die zojuist het woord had genomen, maar er kwam geen teken van herkenning.

Rob Rensenbrink en Jan Mulder bij de boekpresentatie "Het slangenmens" in 2017 (Foto: HH/ Leo Vogelzang)

Tegen dit decor werd op een herfstmiddag in 2017 de biografie van Rob Rensenbrink ten doop gehouden. Ik vond het schrijnend. Maar Het Slangenmens – zoals zijn bijnaam luidde – zat er niet mee. Even later reisde het gezelschap naar Brussel voor een tweede presentatie. Het contrast was enorm. Volle zaal, persleger, ronkende recensies. Want Rensenbrink, de champagnevoetballer van Anderlecht, is de beste die ze ooit over de Belgische velden hebben zien kronkelen. ‘De kunst van de lange dribbel’, sprak Jan Mulder zangerig.

Het verdriet over de te vroege dood van zijn vriend, die sinds 2012 aan een zeldzame spierziekte leed, klonk afgelopen weekend door in Mulders stem toen hij diverse tv-stations te woord stond. Oud-spelers maar ook journalisten van vijftig jaar en ouder – van Willem van Hanegem tot Kees Jansma – moesten de jongere generatie uitleggen hoe groot Rob Rensenbrink werkelijk is geweest.

Dat komt voor een deel door een gebrek aan historisch besef en voor een deel door de tijd waarin de linksbenige stilist voor Club Brugge en Anderlecht uitkwam. In de jaren zeventig werden hier vrijwel geen beelden van het Belgische voetbal vertoond. Vandaar dat Rensenbrink in eigen land vooral vastgepind zat aan die ene kloterige bal op de paal in de WK-finale van 1978. Een paar centimeter meer naar rechts en Nederland zou wereldkampioen zijn geworden.

Na zijn prachtige loopbaan werkte hij geen dag meer. In de media dook hij haast nooit meer op. Men vond hem te alledaags. Geen rock ’n roll. Te introvert. ‘Hij kwam ooit bij DWS binnen als een achttienjarige, stille jongen en dat is-ie altijd gebleven’, zei Jan Jongbloed.

Heel Nederland worstelde met een trauma vanwege die finale, maar Rensenbrink zelf vond het veel erger dat iemand zijn roeibootje had gestolen waarmee hij altijd lekker in de sloten van Oostzaan dobberde.

Zijn tragiek was dat hij in 1974 geblesseerd aan de finale begon en halverwege werd gewisseld. En dat hij vier jaar later die bal dus niet in het doel schoot. Anders was hij ook nog eens topscorer van dat toernooi geworden.

Diverse media plaatsten na zijn dood een foto van hem in dat duel – op zijn rug liggend naast keeper Ubaldo Fillol – en schreven erbij dat dit Het Moment was. Dat was het niet. Rensenbrink miste eerder een opgelegde kans en dat beeld leeft nu schijnbaar in archieven voort als die-bal-op-de-paal. Zo ging het nou altijd. Qua uiterlijk en speelstijl leek hij op Johan Cruijff en dat kwam pijnlijk tot uiting toen dat andere fenomeen stierf. Uitgerekend de bewierookte krant The Guardian beging een flater van jewelste door niet een groot beeld van Cruijff maar van Rensenbrink bij de necrologie te plaatsen.   

‘Alles was mooi aan zijn spel’, mijmerde Mulder en dat klopte.

Rob Rensenbrink is mijn eerste jeugdidool. Ik was acht jaar tijdens het WK in Argentinië. De magie van het voetbal kreeg vat op mij. Na die zomer mocht ik eindelijk lid worden van Rood Wit-A. Ik was een intuïtieve dribbelaar, net als Rensenbrink. En natuurlijk liet ik mijn shirt over mijn broekje hangen, net als Rensenbrink. Als teken van een soort frivole rebelsheid.

De mooiste benaming voor een van de beste Nederlandse voetballers aller tijden las ik maandag op een Engelse site. The overlooked Dutch master.

Er stond ook een goede foto bij.

 

YOERI VAN DEN BUSKEN