SCHOT VOOR DE BOEG

De sport en de dood

Een Vlaamse collega van me mocht er vroeger nog wel eens een foute grap over maken. ,,De coureurs van tegenwoordig”, smaalde hij dan quasi-serieus in de perszaal, ,,willen niet meer sterven.” Hij doelde niet op wielrenners, hij doelde op de sport met de hoogste mortaliteit in de jaren 60, 70 en 80: autosport.

 

Als bewijs had hij alle beelden van macabere dodelijke ongelukken verzameld op een harddisk, een archief vol brandende autowrakken en dodelijke salto’s op vier wielen, of wat er nog van over was.   

En hij wees erop dat Formule 1 nadien was veranderd van een sport waarin je bij de start nooit zeker wist of je de finish wel levend zou halen, tot één van de veiligste takken van sport. De coureurs willen niet meer sterven, schamperde hij, maar streken wel de miljoenen euro’s en dollars op waaraan hun verongelukte voorgangers hadden bijgedragen met het opjagen van de risicopremie. 

Na de dood van Ayrton Senna en Roland Ratzenberger op Imola (1994) duurde het twintig jaar alvorens de Fransman Jules Bianchi bij een ‘freak accident’ in Suzuka om het leven kwam. Twintig jaar zonder doden in wat ooit de gevaarlijkste sport ter wereld was, het was een lange en ogenschijnlijk veilige periode met een gitzwarte afsluiting.

Ik kom er natuurlijk op door het overlijden van de wielrenner Michael Goolaerts (23) als gevolg van een hartstilstand in Parijs-Roubaix. Daar wierp Thijs Zonneveld via Twitter als eerste de vraag op waarom de kasseienkoers niet gewoon werd stilgelegd, afgelast, beëindigd vanwege de verdrietige omstandigheden rond een jonge renner, een collega. Zijn Tweet: ‘Waarom wordt een wielerkoers niet stilgelegd als een van de deelnemers in kritieke toestand wordt afgevoerd?’

Wat doe je als een collega in doodsnood verkeert of misschien al wel is overleden? Doortrappen omdat je er zo hard voor hebt getraind? Omdat je professional bent en je je vak aan het uitoefenen bent? Of dat er aan de finish eeuwige roem te wachten ligt?

Het is een vraag die vroeger nauwelijks werd gesteld. Het Leitmotiv was altijd, indachtig de uitspraak en het boek van Mart Smeets: ‘De Tour wacht op niemand.’ De koers evenmin. Sport gaat altijd door, ondanks fatale ongelukken en lichamelijk kortsluiting. De wolven huilen, maar de karavaan trekt verder. 

De sport en de dood hebben een ongemakkelijke relatie. De dood hoort niet bij jonge, goed getrainde atleten in de bloei van hun leven. Maar de lijst met sportlieden die overleden - voor, tijdens of na een wedstrijd of gewoon thuis in bed - is buitengewoon en ongezond lang.

Zelden of nooit werd er een koers, race, duel, partij of wedstrijd stilgelegd. In Zandvoort reden de coureurs in 1973 gewoon door terwijl hun collega Roger Williamson levend zijn auto verbrandde. Op coureur David Purley na, die stopte bij het brandende wrak van zijn vriend en tevergeefs probeerde het vuur te doven.

De journalisten wilden na afloop van de Nederlandse Formule 1-coureur Gijs van Lennep vooral weten wat hij vond van zijn eerste WK-punt dat hij binnenhaalde met zijn zesde plaats. Dood gingen de coureurs elk jaar wel een paar keer, dat was geen nieuws. 

Soms wordt er voor al die doden in de sport een monument opgericht, een documentaire gemaakt, een Memorial georganiseerd of een boek geschreven.

Mijn jeugd werd overschaduwd door het heengaan van sportlieden als Nico Rijnders, Jean-Pierre Monseré, Jochen Rindt en Piers Courage. Niettemin ging de sport altijd en overal door, zo leerde ik van jongs af aan. We waren niet anders gewend.

Maar ik betwijfel of dat in het huidige en komende tijdsgewricht nog lang zo zal zijn, in een periode waarin roken, drinken, suiker en andere zaken ter discussie staan. Het ongemak van de dood in de wedstrijdsport en wat we daarmee aan moeten is best een diepere beschouwing waard.   ‘

GERARD DEN ELT

Secretaris NSP