IN DE SPO(®)TLIGHT

Roel Wiche, sportjournalist én corona-verslaggever

De corona-uitbraak veegde ook de agenda van Roel Wiche leeg. Geen enerverende sportzomer, geen Olympische Spelen. Na 21 jaar op de sportredactie switchte Wiche (53) op verzoek (tijdelijk) naar het speciale coronateam van Dagblad De Limburger. In het magazine Villamedia beschreef hij zijn ervaringen.

Door Roel Wiche 

Mijn parkeerkaart had ik al binnen en de navigatie had alvast de route uitgetekend naar het Car Jeans Stadion in Den Haag, een zielloze bouwdoos die de weemoed naar het roemruchte Zuiderpark alleen maar groter maakte. Op 13 maart zou ik voor De Limburger de eredivisiewedstrijd ADO-Fortuna bezoeken, een klassieke degradatiethriller die voor beide clubs van cruciaal belang was. Vooraf zou ik de lezers op temperatuur brengen via een interview met Lazaros Rota, de nieuwe Griekse krijger van Fortuna die een week eerder nog bijna zijn hand brak toen hij woest tegen een muurtje beukte na puntverlies tegen PEC Zwolle.

Roel Wiche (Beeld: Maaike Putman)

Maar al die verhalen zijn nooit verschenen. In plaats daarvan tekende ik het hartverscheurende afscheid op van Leny, een struise dame op leeftijd die nog elke dag met de allure van een Parisienne flaneerde over het Vrijthof. Binnen enkele dagen was ze geveld, de eerste coronadode van Maastricht. Aan haar sterfbed in het ziekenhuis rukte haar dochter wanhopig het beschermende masker af, omdat ze haar moeder nog één keer in de ogen wilde kijken. De volgende dag stond Leny op de voorpagina, naar de lezer glimlachend, op een van de laatste foto’s die gemaakt was voordat het virus haar trof. ‘Dit brengt corona tot op de deurmat’, twitterde een collega.

Een paar dagen eerder, nadat premier Rutte de eerste fase van de intelligente lockdown had aangekondigd, had chef sport Patrick Delait aan mijn bureau gestaan. Of ik per direct wilde aansluiten bij het coronateam van de krant. Dat was enkele weken eerder in het leven geroepen nadat Covid-19 vlak over de grens in Duitsland was opgedoken. Het team had dringend versterking nodig.

Ik hoefde eigenlijk geen moment over die vraag na te denken. Intuïtief voelde ik – gezien de enorme impact in andere landen als Italië en China – dat corona wel eens wekenlang, zo niet maanden, ons leven zou kunnen gaan beheersen. Dit waren de verhalen die er nu echt toe deden. Ik bespeurde een enorme nieuwshonger bij iedereen, niet in het minst bij mezelf. Bovendien was al snel duidelijk dat de sportwereld volledig tot stilstand zou komen. Ons dagelijkse sportkatern ging terug van acht naar vier pagina’s. Ook andere collega’s werden elders gedetacheerd, bij economie, regio, zaterdagmagazine. We moesten allemaal, net als in het dagelijks leven, uit onze comfortzone.

Voor mij persoonlijk betekende dit dat m’n hele agenda op z’n kop werd gezet. Niet alleen wachtte een ongetwijfeld enerverende sportzomer, ook zou ik in juli naar Tokyo afreizen om de Olympische Spelen voor De Limburger te coveren, in het spoor van goudjagers als Tom Dumoulin (wielrennen), Juul Franssen (judo) en Lieke Martens (voetbal). Een journalistieke tour de force, een absoluut hoogtepunt. De accreditatie was op de valreep met pijn en moeite binnengesleept, een betaalbare hotelkamer idem dito. Maar de grootste crisis sinds de oorlog zette door alles een streep.

Frappant genoeg kreeg teleurstelling geen kans om binnen te sluipen. Daarvoor werd ik al meteen te zeer bij de keel gegrepen door de aangrijpende verhalen waarmee ik als coronaverslaggever geconfronteerd werd. Zoals dat van Broer & Polly, die samen getroffen werden door corona, hun ziekenhuisbedden tegen elkaar schoven en letterlijk hand in hand stierven. Een dag na de uitvaart kreeg Jesse, de kleinzoon van Broer, als verjaardagscadeau de basketbal met handtekening van NBA-ster Lonzo Ball die opa voor hem had gekocht vlak voordat hij ziek werd. Het huis was te klein, zoveel tranen vloeiden er. Of de tragedie van de dorpskoren van Gronsveld en Eijsden, die elkaar tijdens een laatste, gezamenlijke repetitie voor de lockdown met corona besmetten. Drie doden, onder wie de jubilaris die vijftig jaar lang met zijn tenorstem de ochtendnevel spleet om de Pinksterprocessie op gang te trekken.

Zeker, ook in andere thema’s zette ik m’n tanden: het stuwmeer van de uitgestelde zorg, de methode Rutte, de scholen, coronagedichten, het knuffelscherm, het kleinste café van Nederland dat worstelt met de heilige anderhalvemeter, de kapper die om middernacht weer begon met knippen. Zo’n beetje alles, kortom, tussen hoop en wanhoop. Maar op de een of andere manier bleven de diepmenselijke verhalen op m’n pad terechtkomen. Via een tip, een appje van een collega of omdat ik zelf iets ter ore kwam.

Chef droevige verhalen, zo waande ik me soms. Het vergde vaak een hachelijke evenwichtsoefening: een luisterend oor, empathie, maar ook de professionaliteit om een zo goed en eerlijk mogelijk verhaal op te tekenen. Waar ik als sportjournalist gewend was om (kritische) vragen te stellen, waardoor het nog wel eens kon knetteren met de debuterend hoofdtrainer van MVV of de zoveelste Roda-directeur, moest ik nu vooral een sfeer van vertrouwen zien te scheppen waarin mensen bereid waren hun hart uit te storten. Meer dan eens vielen er gevoelige stiltes of klonk er een cri de coeur door de woorden heen. Nooit liet het me onberoerd. Niet zelden moest ik ’s avonds een flink stuk gaan wandelen over de woeste heide van de Sittardse Kollenberg om even af te schakelen.

Eén ding bleef hetzelfde, coronateam of sportredactie: menig verhaal moest voor publicatie ter inzage worden opgestuurd. Maar de ‘onderhandelingen’ over de definitieve versie hadden een heel andere dynamiek. Bij een sportinterview hou je het liefst vast aan het opgetekende verhaal, vaak gesteund door een bandopname. Soms doe je wat water bij de wijn, als dat redelijk is, maar net zo goed moet je af en toe de hakken in het zand zetten omdat de geïnterviewde terugkrabbelt of – nog vaker – de perschef in stelling wordt gebracht.

Een familie die in het hart getroffen is door oneindig leed heeft geen persvoorlichting. Sterker, de meesten hebben nog nooit met een journalist gesproken en weten lang niet altijd hoe de afspraken rond een publicatie zijn. Je weegt dat mee als je overeenstemming probeert te vinden over de tekst. De spread met het verhaal van Broer & Polly was helemaal opgemaakt voor de zaterdageditie, inclusief foto van hun handen die in elkaar grepen, toen een uur voor de deadline één van de drie zonen van Broer belde: de familie wilde het toch niet in de krant, in ieder geval niet nu. Iedereen zat hoog in de emotie. Eén dag later, op de dag van de publicatie, zou de uitvaart zijn. Moet je dan voet bij stuk houden? We hebben het van de pagina gehaald en de zaak even laten rusten. Een week later is het verhaal, na veel bel-, app- en mailverkeer met de familie, alsnog gebracht. Het eerste mailtje de volgende ochtend kreeg ik van de zoon die het meest kritisch was: hij wilde laten weten dat hij heel veel reacties had gekregen.

Intussen gaat de crisis zo langzamerhand een nieuwe fase in, en ook de verslaggeving over de crisis. In de eerste maanden van de pandemie hebben we ons als coronateam (negen journalisten, soms aangevuld met collega’s) overal op gestort, op het nieuws, op human interest, op beschouwingen wat het voor mens en maatschappij betekent, gedreven door een gevoel van urgentie die niemand van ons eerder had gevoeld. Nu breekt er een fase van meer verdieping en reflectie aan. Er komt af en toe ruimte om ook weer iets voor je eigen redactie te doen. En ik krijg zelf ook tijd om terug te kijken op een onwaarschijnlijke, zeer intensieve, maar ook louterende periode in m’n 26-jarige carrière als journalist.

Waarvan ik overtuigd ben geraakt, opnieuw: verhalen waarin je onder de huid van mensen van vlees en bloed kruipt, opgetekend met inlevingsvermogen en geduld, treffen lezers recht in het hart. Zeker, die verhalen zijn er ook in de sport. Ook daar zijn er emoties, vaak genoeg ook tranen, van vreugde en verdriet. Maar deze crisis graaft dieper, tormenteert hele families, slaat kraters van onpeilbaar verdriet, waar je als verslaggever met een onwezenlijk gevoel even in mag staren in de bijna onmogelijke taak om dat gevoel over te brengen op de lezer.

Een paar dagen na mijn eerste coronaverhaal, over bon vivant Leny die plots uit het leven werd gerukt, kreeg ik een app’je van haar dochter Sandra. Ze vertelde dat haar vader Guus, nu weduwnaar, ’s ochtends de krant met de foto van zijn vrouw op de eettafel had gelegd. Zo kon hij nog één keer samen met haar ontbijten. Vervolgens wandelde Sandra samen met haar vader naar de Sint Jan, de markante, ossenbloedrode kerk op het Vrijthof waar de afscheidsdienst plaats vond. De krant nam ze onder haar arm mee. Als ode aan haar moeder. Daar zal ik nog wel eens aan denken als ik volgend jaar, hopelijk, alsnog in het vliegtuig naar Tokyo zit.

 

https://www.villamedia.nl/artikel/hoe-sportjournalist-roel-wiche-op-slag-chef-droevige-verhalen-werd